Betekenis van:
dag

dag (de ~ | meervoud dagen)
Zelfstandig naamwoord
  • periode per 24 uur waarin het licht is
"voor dag en dauw opstaan"
"het is een verschil (als) van dag en nacht"

Hyperoniemen

Hyponiemen

dag (de ~ | meervoud dagen)
Zelfstandig naamwoord
  • etmaal
"een dezer dagen"
"een grote dag"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

dag
Zelfstandig naamwoord
  • de aanwezigheid van elektromagnetische straling op de door de zon bestraalde helft van een planeet, en die vooral effecten als opwarming en verlichting veroorzaakt
"In de zomer is het al vroeg dag."
dag
Zelfstandig naamwoord
  • tijd waarin een hemellichaam volledig om zijn eigen as draait (voor de aarde 24 uur)
"Neem driemaal per dag deze pillen en u bent zo weer op de been."
dag
Zelfstandig naamwoord
  • tijd tussen zonsop- en zonsondergang
"Op bepaalde tijdstippen van de dag is de kans op verbranding groter dan op andere."
dag
Tussenwerpsel
  • ontmoetingsgroet
"Dag. Ik ben Jan."
dag
Tussenwerpsel
  • afscheidsgroet
"Ik moet gaan. Dag."

Voorbeeldzinnen

  1. Goede dag. Tot ziens.
  2. Wat een mooie dag!
  3. Wandel elke dag.
  4. Wat een warme dag!
  5. Deze dag is zondag.
  6. Sport elke dag.
  7. Ik zwem elke dag.
  8. Mijn benen worden beter van dag tot dag.
  9. Tom werkte dag en nacht.
  10. Vandaag is mijn dag niet.
  11. Ik zwem bijna elke dag.
  12. Ze speelt elke dag piano.
  13. Welke dag is het vandaag?
  14. Ik verdien €100 per dag.
  15. Het was een warme dag.