Betekenis van:
deksel

deksel (de/het ~ | meervoud deksels)
Zelfstandig naamwoord
  • voorwerp gebruikt om iets af te sluiten; deksel
"op ieder potje past een dekseltje"
"het deksel op zijn neus krijgen"

Synoniemen

Hyperoniemen

deksel
Zelfstandig naamwoord
  • een voorwerp om een hol open lichaam mee af te dekken
"Ligt het deksel op de pan?"

Voorbeeldzinnen

  1. Help me alsjeblieft met dit deksel eraf te krijgen.
  2. Tom heeft een deksel op de pan gelegd.
  3. Deksel met schroefdraad
  4. Kuip, met deksel
  5. Kuip, met deksel
  6. Deksel voor vacuümva
  7. Kuip, met deksel TL
  8. Jerrycan, van staal, afneembaar deksel
  9. Dwarsdoorsnede van het deksel S2 S3
  10. Jerrycan, van kunststof, zonder afneembaar deksel
  11. Vat, van aluminium, afneembaar deksel QD
  12. Jerrycan, van staal, zonder afneembaar deksel QK
  13. Op het deksel is een sierlint bevestigd.
  14. Jerrycan, van kunststof, met afneembaar deksel
  15. Jerrycan, van staal, zonder afneembaar deksel