Betekenis van:
dialect

dialect (het ~ | meervoud dialecten)
Zelfstandig naamwoord
  • spraak typisch voor een streek of plaats; dialect
"een dialect spreken"
"het [Gronings] dialect"

Synoniemen

Hyperoniemen

dialect
Zelfstandig naamwoord
  • een variant van een taal met kenmerkende grammaticale, fonologische en andere kenmerken
"Ook het Standaardnederlands is een dialect van het Nederlands."
dialect
Zelfstandig naamwoord
  • een niet-standaard variant van een taal
"Het Nederlands kent verschillende dialecten."

Voorbeeldzinnen

  1. Tom spot altijd met John om zijn dialect
  2. Een taal is een dialect met een leger en een vloot.
  3. Het Zuid-Gelders is een dialect van het Nederlands die in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen gesproken werd.