Betekenis van:
eigenaar

eigenaar (de ~ | meervoud eigenaars, eigenaren)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die iets bezit; iemand met bezit; bezitter
"de kersverse eigenaar"
"de nieuwe eigenaar"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

eigenaar
Zelfstandig naamwoord
  • iemand wiens bezit iets is

Voorbeeldzinnen

  1. De eigenaar van dit huis is dhr. Yamada.
  2. Beheer van een bedrijf is niet hetzelfde als eigenaar zijn van een bedrijf.
  3. Hij is de eigenaar van vier heel grote boerderijen in het binnenland van Sao Paulo.
  4. Je bent geen eigenaar van dit opslagbestand. Je kunt je voortgang niet opslaan. Trofeeën zijn niet beschikbaar.
  5. Eigenaar:
  6. Eigenaar
  7. Eigenaar
  8. Eigenaar: …
  9. Eigenaar (owner)
  10. Eigenaar en/of exploitant.
  11. Bevraging voertuig/eigenaar/houder
  12. Eigenaar van het voertuig
  13. Rubriek nr. 7 — Eigenaar
  14. Toelating piloot-eigenaar
  15. De heer Raithel (eigenaar)