Betekenis van:
getijde

getijde
Zelfstandig naamwoord
  • de periodieke verandering van de waterstand ten gevolge van de stand van de maan
"In de Noordzee zijn de getijden niet zo extreem als op de Bretonse kust."
getijde
Zelfstandig naamwoord
  • een van de acht officies die het dagritme van een klooster bepalen
"De sext, terts en none staan bekend als de kleine getijden."
getijde (het ~ | meervoud getijden)
Zelfstandig naamwoord
  • elk van de perioden van zes uur waarin de zee opkomt of afloopt, eb of vloed
"dood getijde"
"hoog/opkomend getijde"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

getijde (het ~ | meervoud getijden)
Zelfstandig naamwoord
  • de gebeden hieruit naar vaste indeling van dag en uur
"de getijden bidden"

Synoniemen

Hyperoniemen