Betekenis van:
giek

giek (de ~ | meervoud gieken)
Zelfstandig naamwoord
  • rondhout onder het grootzeil
"een giek van aluminium"
"de giek tegen je hoofd krijgen"

Hyperoniemen

giek (de ~ | meervoud gieken)
Zelfstandig naamwoord
  • boom v.e. kraan
"de giek van een kraan"

Hyperoniemen

giek (de ~ | meervoud gieken)
Zelfstandig naamwoord
  • smalle roeiboot

Hyperoniemen

giek (de ~ | meervoud gieken)
Zelfstandig naamwoord
  • dwarsbalk v.e. wegwijzer

Hyperoniemen

giek
Zelfstandig naamwoord
  • rondhout bevestigd aan het onderlijk van een zeil
giek
Zelfstandig naamwoord
  • boom van een kraan of graafmachine
giek
Zelfstandig naamwoord
  • bij een wegwijzer het hout dwars op de paal

Voorbeeldzinnen

  1. Wanneer een machine voor het uit te voeren werk is uitgerust met inrichtingen die uitsteken buiten haar gabarit (bijvoorbeeld stabilisatoren, giek enz.), moet de bestuurder vóór het verplaatsen van de machine gemakkelijk kunnen nagaan of die inrichtingen in een bepaalde stand zijn die een veilige verplaatsing mogelijk maken.