Betekenis van:
hekel

hekel
Zelfstandig naamwoord
  • een werktuig gebruikt bij het verwerken van hennep of vlas
"Hij haalde de bundel hennepvezels over de hekel."
hekel (de ~ | meervoud hekels)
Zelfstandig naamwoord
  • werktuig om vlas of hennep te zuiveren
"iemand/iets over de hekel halen"

Hyperoniemen

hekel
Zelfstandig naamwoord
  • een sterke afkeer van iets
"Hij had een enorme hekel aan de herrie van zijn buren."
hekel (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • afkeer
"een hekel hebben aan iets/iemand"
"een gloeiende/grondige hekel"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik heb een hekel aan maandagen.
  2. Ze heeft een hekel aan wortels.
  3. Hij heeft een hekel aan wortels.
  4. Gewoonlijk hebben katten een hekel aan honden.
  5. Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.
  6. Tom heeft een hekel aan iedereen.
  7. Ik heb een hekel aan lafaarden.
  8. Kinderen hebben er een hekel aan om leraren te irriteren.
  9. Ik heb een ontzettende hekel aan een formele schrijfstijl!
  10. Ik heb er een hekel aan om 's morgens te moeten haasten.
  11. Ik heb er een hekel als als mijn kleren naar rook stinken.
  12. In het begin had hij een hekel aan haar, maar na verloop van tijd ging hij van haar houden.