Betekenis van:
inbraak

inbraak (de ~ | meervoud inbraken)
Zelfstandig naamwoord
  • ongeoorloofd een pand betreden; inbraak; onbebouwd
"een inbraak plegen"
"een poging tot inbraak"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

inbraak
Zelfstandig naamwoord
  • het zich onbevoegd toegang verschaffen tot een gebouw
"Het aantal inbraken in deze wijk is erg hoog."

Voorbeeldzinnen

  1. Inbraak- en brandalarminstallaties