Betekenis van:
kar

kar (de ~ | meervoud karren)
Zelfstandig naamwoord
  • open voertuig op twee wielen
"de kar trekken"
"iemand voor je karretje spannen"

Hyperoniemen

kar
Zelfstandig naamwoord
  • auto
"Zo, dat is een mooi karretje dat je gekocht hebt."
kar
Zelfstandig naamwoord
  • voertuig (oorspronkelijk met twee wielen)

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Een gemotoriseerde golfkar, voorzien van een buisvormig aluminium frame, op wielen, te gebruiken als zitje wanneer de kar niet in beweging is, en voorzien van een stuurstang.