Betekenis van:
kip

kip (de ~ | meervoud kippen)
Zelfstandig naamwoord
  • hoenderachtige vogel
"[er is/was/komt] geen kip"
"kip eten"

Hyperoniemen

Hyponiemen

kip
Zelfstandig naamwoord
  • ''Gallus gallus domesticus'', gedomesticeerde vogel uit de familie van de hoenderachtigen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Nou, dan neem ik kip.
  2. De kip heeft vier eieren gelegd.
  3. Tom vindt dat het naar kip smaakt.
  4. Een kalkoen is iets groter dan een kip.
  5. Ze maakt kip klaar op de manier die ik lekker vind.
  6. calcitonine, kip
  7. Gevogelte/kip
  8. Etiket: aanduiding „Kip
  9. T = Kalkoen, C = Kip
  10. Karkassen van kip, vers, gekoeld of bevroren
  11. De onderzoeken moeten worden uitgevoerd op vers, gekoeld pluimveevlees, met name kip en kalkoen.
  12. Het maximumniveau van de compensatie wordt forfaitair vastgesteld op 3,2 EUR/legrijpe jonge kip.”.
  13. Het maximumniveau van de compensatie wordt forfaitair vastgesteld op 3,2 EUR/legrijpe jonge kip.
  14. de inrichtingen zijn voorzien van zitstokken met ten minste 15 cm zitruimte per kip;
  15. Door de prijs van kip in Italië in juni en juli te vergelijken met de gemiddelde prijs in landen die niet door de dioxinecrisis waren getroffen zou de vermeende prijs van kip in Italië dan ook worden overschat.