Betekenis van:
kleinschalig

kleinschalig
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet grootschalig
"de kleinschalige landbouw"
"kleinschalig ondernemen/bouwen"

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Deze activiteiten blijven evenwel kleinschalig.
  2. In de plattelandsgebieden is er vaak een tekort aan breedbandinfrastructuur, zowel kleinschalig als grootschalig.
  3. De concessie betreft een kleinschalig park, met een initiële investering van 61,5 miljoen EUR, waarbij in eerste instantie wordt gestreefd naar een jaarlijks bezoekersaantal van 400000, dat op termijn kan oplopen tot 800000.
  4. Wanneer de beoordeling initieel op ruimtelijk gebied vrij kleinschalig is om ecologisch zinvol te zijn (bijvoorbeeld omdat de belasting lokaal is), kan het nodig zijn algemene beoordelingen op grotere schaal uit te voeren, bijvoorbeeld op het niveau van de onderverdelingen, subregio’s en regio’s.
  5. Afgezien van de financiële opbrengsten is het evenwel mogelijk dat de strategische waarde van het project als een betrekkelijk kleinschalig „proefproject” om het potentieel van FttH-technologie in dichtbevolkte gebieden en het onderliggende nieuwe businessmodel [104] te testen, heeft bijgedragen tot het besluit van zowel de openbare als de particuliere investeerders om een relatief groot risico te aanvaarden [105].
  6. Verder beweert UPC dat de succesvolle aanleg van glasvezelkabel in de Nederlandse plaatsen Nuenen en Hillegom [36] waarop de Nederlandse autoriteiten hebben gewezen, niet zonder meer met het Amsterdamse project kan worden vergeleken omdat deze projecten vermeend aanzienlijke subsidiebedragen van het Nederlandse ministerie van Economische Zaken hebben ontvangen, de netwerken gezamenlijk eigendom zijn van de inwoners en de exploitanten, de projecten betrekkelijk kleinschalig zijn [37], en de bestaande breedbandoperatoren slechts algemene breedbanddiensten in beide plaatsen aanboden.