Betekenis van:
klein

klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • van karakter; kinderachtig; kleinzielig
".. dat laat zien hoe klein en bekrompen mensen kunnen zijn ....."

Synoniemen

Hyperoniemen

klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • jong; van leeftijd
"een klein kind"
"ergens nog te klein voor zijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • van minder dan gemiddelde afmeting
"er is een kleine kans dat [hij toch komt]"
"in kleine letters"
klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • van lengte (personen)
"Hij is te klein om door het raam te kunnen kijken"
klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • van geringe grootte
"Een kleine aanpassing in de jaarcijfers kan soms grote gevolgen hebben."
klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • eenvoudig, normaal
"De kleine man."
klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • van geringe waarde, van weinig belang
"Klein wild."
klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • bijna, net iets minder
"Een klein uur. - iets minder dan een uur."
klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet grootschalig
"een klein bedrijf"
"een kleine oplage"

Synoniemen

klein
Bijvoeglijk naamwoord
  • zich aan iem. ondergeschikt betonend
"zich klein voelen"
"niet klein te krijgen zijn"

Synoniemen

klein
Bijwoord
  • met minimale uitdrukking
"Klein acteren."
klein
Bijwoord
  • met klein geld
"We hebben liever dat u klein betaald, omdat we een tekort aan wisselgeld hebben."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Mijn tuin is klein.
  2. Dat boek is klein.
  3. Het is te klein.
  4. Nederland is een klein land.
  5. Dit is een klein boek.
  6. Je bent niet zo klein als ik.
  7. Je bent niet zo klein als ik.
  8. Mevrouw Klein geeft elke vrijdag een test.
  9. De wereld is een klein dorp.
  10. Mijn broer is klein maar sterk.
  11. Deze hoed is te klein voor jou.
  12. Je bent niet zo klein als ik.
  13. Een ongeluk zit in een klein hoekje.
  14. Ryoko heeft een schattig klein gezicht.
  15. Het meisje is klein voor haar leeftijd.