Betekenis van:
laarzen

laars (de ~ | meervoud laarzen)
Zelfstandig naamwoord
  • hoog dicht schoeisel; stuk schoeisel met een hoge schacht
"iets aan zijn laars lappen"
"halve laarzen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Toms laarzen waren modderig.
  2. Ik kocht een paar laarzen.
  3. Ik draag altijd laarzen als het regent of sneeuwt.
  4. Mijn nieuwe laarzen zijn van echt leer en hebben nogal hoge hakken.
  5. Laarzen
  6. Brandweeruitrusting: laarzen
  7. Brandweeruitrusting: laarzen Reg.
  8. Brandweeruitrusting: laarzen Reg.
  9. Reparatie van laarzen
  10. schort, laarzen en veiligheidskleding.
  11. zuurbestendige laarzen of veiligheidsschoenen, en tevens
  12. Het onderzoek heeft derhalve hoofdzakelijk betrekking op sandalen, laarzen en stadsschoenen.
  13. .2 laarzen en handschoenen, vervaardigd uit rubber of ander materiaal dat elektrische stroom niet geleidt;
  14. De lidstaten kunnen aangeven over welke persoonlijke beschermingsuitrusting de toepassers moeten beschikken, en specifieke onderdelen daarvan voorschrijven (bijv. overall, schort, handschoenen, veiligheidsschoenen, rubberen laarzen, gelaatsbescherming, gelaatsscherm, veiligheidsbril, helm, beschermkap of een bepaald soort gasmasker).