Betekenis van:
los

los
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet stevig vastzittend
"uit de losse hand"
"uit de losse pols"
los
Bijvoeglijk naamwoord
  • zonder vaste verbinding
"De hond is los."
los
Bijvoeglijk naamwoord
  • vrij in het uiten van zijn gemoed
"een losse tong hebben"
"los in de mond zijn"

Synoniemen

los
Bijvoeglijk naamwoord
  • los van de rest, op zichzelf staand
"de losse verkoop"
"losse nummers"

Synoniemen

los (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • lynx

Hyperoniemen

los
Zelfstandig naamwoord
  • een kattensoort met een korte staart

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Laat mijn arm los!
  2. Laat me los!
  3. De hel brak los.
  4. Laat het touw los.
  5. Laat me los!
  6. Laat mijn hand niet los.
  7. Hij liet het touw los.
  8. Ik liet het touw los.
  9. Laat het touw niet los.
  10. Tom liet de hand van Mary los.
  11. Ik heb familie in Los Angeles.
  12. Ik heb familie in Los Angeles.
  13. Los het raadsel op dat schuil gaat achter de moord.
  14. Ze liet de hand van de jongen los.
  15. ... Hé, hé jullie twee, gaan alle hekken los als je weet dat ik trakteer?