Betekenis van:
lucht

lucht (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het in hoofdzaak uit zuurstof en stikstof bestaande gasmengsel dat de aarde tot op zekere hoogte omgeeft
"lucht inademen"
"geen lucht krijgen"

Hyperoniemen

lucht
Zelfstandig naamwoord
  • het mengsel van gassen waaruit de atmosfeer bestaat
"Het apparaat gaf aan dat de lucht niet schoon was."
lucht (de ~ | meervoud luchten)
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat je waarneemt via je neus; geur; iets dat je waarneemt via je neus
"een [akelige/vreemde/vieze/weeë/penetrante/doordringende] lucht verspreiden"
"er hangt (hier) een [akelige/vreemde/vieze/weeë/penetrante/doordringende] lucht"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De lucht wordt donker.
  2. Lucht is onzichtbaar.
  3. Lucht die schoenen!
  4. De lucht klaarde op.
  5. Alle mensen ademen lucht.
  6. De lucht klaarde op.
  7. Mensen kunnen niet leven zonder lucht.
  8. Er is geen lucht in de ruimte.
  9. Water en lucht zijn allebei fluïda.
  10. De lucht zal snel helder worden.
  11. Ik wil wat frisse lucht opsnuiven.
  12. Een wolk dreef door de lucht.
  13. Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt.
  14. De lucht in deze kamer is vuil.
  15. We kunnen niet leven zonder lucht.