Betekenis van:
lui

lui
Bijvoeglijk naamwoord
  • initiatiefloos; inspanning schromend
"liever lui dan moe zijn"
"lui varken!"

Synoniemen

Hyperoniemen

lui
Bijvoeglijk naamwoord
  • werkschuw, niet houdend van inspanning of werk
"Ik ben vandaag erg lui geweest."
lui
Bijvoeglijk naamwoord
  • geschikt om op zijn gemak in te zijn
"Hij zat in zijn luie stoel."
lui (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • aantal min of meer bijeenhorende personen
"[aardige/leuke/vervelende] lui"

Synoniemen

Hyperoniemen

lui
Zelfstandig naamwoord
  • lieden, mensen (plurale tantum)

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben lui.
  2. Hij is lui.
  3. De studenten zijn lui.
  4. Tom is geen lui kind.
  5. Ik ergerde mij aan de jongen, omdat hij lui was.
  6. Ik ben te lui om mijn huiswerk te maken.
  7. Voor zover ik weet is hij niet lui.
  8. Verder menen de Franse autoriteiten dat FagorBrandt over reële O & O-capaciteiten blijft beschikken „die de onderneming in staat stellen innoverende producten met een grote toegevoegde waarde op de markt te brengen.” („qui lui permettent de mettre sur le marché des produits innovants et à forte valeur ajoutée”).