Betekenis van:
meegaan

meegaan
Werkwoord
  • met anderen gaan
"een eindje meegaan"
"meegaan naar een concert"

Hyperoniemen

meegaan
Werkwoord
  • op hetzelfde moment dezelfde richting uitgaan
"Hij is met de vorige trein meegegaan."
meegaan
Werkwoord
  • op hetzelfde moment dezelfde richting uitgaan

Voorbeeldzinnen

  1. Ik wil met je meegaan.
  2. Moet ik met je meegaan?
  3. Ik zou graag met je meegaan.
  4. Hij zou dolgraag met u meegaan.
  5. Ik wou dat ik met haar had kunnen meegaan.
  6. Ik kan niet met je meegaan omdat ik het erg druk heb.
  7. Toen de twee meisjes aan John hun gevoelens kenbaar maakten, wist hij niet met welk meisje hij moest meegaan.
  8. duurzame goederen moeten ten minste zo lang als de werkzaamheden aan het programma duren, meegaan.
  9. kosten voor de aankoop, de productie, de herstelling of het gebruik van goederen of apparaten die naar verwachting minder lang zullen meegaan dan de werkzaamheden aan het programma duren.