Betekenis van:
naar

naar
Bijvoeglijk naamwoord
  • onaangenaam, niet leuk
"Dit was de naarste ervaring die ik in lange tijd gehad heb."
naar
Bijvoeglijk naamwoord
  • vervelend, akelig
"een nare film"
"een naar verhaal"

Synoniemen

naar
Bijvoeglijk naamwoord
  • laag; gemeen; van karakter
"een nare vent"
"ergens een nare smaak van in de mond krijgen"

Synoniemen

naar
Bijvoeglijk naamwoord
  • misselijk; een beetje ziek; misselijk; ziek
"ergens naar van worden"
"je naar lachen"

Synoniemen

naar
Bijwoord
  • op onaangename wijze
"Doe niet zo naar!"
naar
Voorzetsel
  • de richting waarin
"Hij keek naar het beeldscherm."

Voorbeeldzinnen

  1. Tom knipoogde naar Mary.
  2. Kom naar hier!
  3. Kijk eens naar dit.
  4. Ik moet naar bed.
  5. Ga naar school.
  6. Sawako wil naar Frankrijk.
  7. Ze ging naar Ibaragi.
  8. Ik wil naar huis.
  9. Naar waar gaan we?
  10. Hij vertrok naar Parijs.
  11. Zij keken naar elkaar.
  12. Tom verlangde naar wraak.
  13. Je ruikt naar kak.
  14. Ga terug naar huis.
  15. Ze wees naar hem.