Betekenis van:
ontslag

ontslag
Zelfstandig naamwoord
  • het verbreken van het dienstverband met een werknemer
"Bij deze reorganisatie kregen een groot aantal werknemers hun ontslag."
ontslag (het ~ | meervoud ontslagen)
Zelfstandig naamwoord
  • beëindiging van een arbeidsovereenkomst
"iemand zijn ontslag geven"
"oneervol ontslag"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

ontslag
Zelfstandig naamwoord
  • Beëindiging van een ziekenhuisopname
"Na ontslag uit het ziekenhuis moet de patiënt vaak nog thuis rust nemen."
ontslag (het ~ | meervoud ontslagen)
Zelfstandig naamwoord
  • officiële vrijstelling voor iets; vrijstelling; ontheffing van bepaalde verplichtingen; het iemand vrijlaten
"ontslag uit een gevangenis/kliniek"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Waarom heb je ontslag genomen?
  2. Mijn baas was gedwongen ontslag te nemen.
  3. Er is geen reden waarom hij ontslag zou moeten nemen.
  4. tuchtrechtelijk ontslag.
  5. BENOEMING EN ONTSLAG
  6. Benoeming en ontslag
  7. ontslag (11 bis)
  8. Ontslag en benoeming van de uitvoerend directeur
  9. de wijze van aanstelling en ontslag,
  10. de voorwaarden van aanstelling en ontslag,
  11. de wijze van aanstelling en ontslag,
  12. betere voorwaarden voor vervroegde uittreding bij ontslag;
  13. wanneer zij ontslag nemen, met pensioen gaan of overlijden;
  14. Met verlies van werk/gedwongen ontslag bedreigde werknemers
  15. Herstructurering van personeelsbestand (ontslag van werknemers, onderhandelingen met vakbonden)