Betekenis van:
overwinning

overwinning (de ~ | meervoud overwinningen)
Zelfstandig naamwoord
  • het behalen v.d. zege; het winnen
"de overwinning behalen/boeken"
"een overwinning op iemand (behalen)"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

overwinning
Zelfstandig naamwoord
  • een zege, triomf
"Het Ardennenoffensief is een historische overwinning voor de geallieerden."

Voorbeeldzinnen

  1. Dit is jouw overwinning.
  2. Overwinning is onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk.
  3. We hebben vertrouwen in onze overwinning.
  4. Ons team was in opperbeste stemming door de overwinning.
  5. Alleen de overwinning schenkt voldoening
  6. De overwinning, of ik sterf
  7. De Normandische overwinning tegen Engeland heeft een grote invloed gehad op de Engelse taal.
  8. Meiden, jullie hebben het hartstikke goed gedaan. Jullie hebben deze overwinning eerlijk verdiend.
  9. In 1958 heeft Brazilië zijn eerste overwinning behaald op het Wereldkampioenschap.
  10. De overwinning ligt in jullie handen