Betekenis van:
pluim

pluim
Zelfstandig naamwoord
  • een veer
"Hij heeft een pluim op zijn hoed."
pluim
Zelfstandig naamwoord
  • een compliment
"Ik gaf hem een pluim voor al zijn werk."
pluim
Zelfstandig naamwoord
  • een bepaalde bloeiwijze
"Deze plant heeft pluimen in het voorjaar."
pluim (de ~ | meervoud pluimen)
Zelfstandig naamwoord
  • uiting van waardering; compliment
"iemand een pluim op de hoed steken"
"iemand een pluim geven"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

pluim
Zelfstandig naamwoord
  • grote veer

Synoniemen

Hyperoniemen

pluim
Zelfstandig naamwoord
  • bloeiwijze met verlengde hoofdas en vertakte zijassen

Hyperoniemen

pluim
Zelfstandig naamwoord
  • langharige staart

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. de heer Martijn PLUIM
  2. oppervlakte en hoogte van de CO2-pluim vs. tijd;
  3. „CO2-pluim”: het zich verspreidende volume van CO2 in de geologische formatie;
  4. modellen en simulaties (ontwikkeling van de CO2-pluim en het drukkingspunt)
  5. Pluim: lengte 17,8 cm, overhangend, open type, sterk uitstaand, zonder kafnaalden;
  6. Planten worden geacht stuifmeel te hebben afgegeven of af te geven wanneer op 50 mm of meer van de hoofdas of de zijassen van de pluim de meeldraden uit de kafjes steken en stuifmeel hebben afgegeven of afgeven.
  7. De lidstaten zien erop toe dat de exploitant zorgt voor monitoring van de injectiefaciliteiten, het opslagcomplex (inclusief waar mogelijk de CO2-pluim) en, wanneer nodig, het omliggende milieu met als doel:
  8. technologieën die informatie kunnen opleveren over het druk-volumegedrag en de distributie in horizontale en verticale richting van de CO2-pluim, meer bepaald ter verfijning van de numerieke 3-D-simulatie op de 3-D-geologische modellen van de opslagformatie als uitgewerkt overeenkomstig artikel 4 en bijlage I;