Betekenis van:
repareren

repareren
Werkwoord
  • iets weer in werkende staat brengen
"De auto was niet meer te repareren."
repareren
Werkwoord
  • er bovenop komen; herstellen; repareren; wat stuk is repareren
"de waterleidingen repareren"
"een fiets repareren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik moet het repareren.
  2. Ik heb mijn computer laten repareren.
  3. Ik heb de deur laten repareren.
  4. Ik moet mijn fiets laten repareren.
  5. Ik liet mijn broer mijn fiets repareren.
  6. Ik liet mijn zoon de deur repareren.
  7. Ik heb mijn fiets laten repareren.
  8. Ik kan de computer niet repareren.
  9. We repareren allerlei soorten klokken hier.
  10. Het is het niet waard om deze auto te repareren.
  11. Het is goedkoper om de fiets te repareren dan een nieuwe te kopen.
  12. Stoppen, verstellen, repareren en veranderen van kleding
  13. Repareren van banden, inclusief monteren en uitbalanceren
  14. "technologie" voor het installeren, onderhouden en repareren van materialen, bedoeld in 1C001;
  15. het schoonmaken, herbewerken, repareren of herbouwen van elektronische onderdelen of samenstellingen;