Betekenis van:
stamboom

stamboom (de ~ | meervoud stambomen)
Zelfstandig naamwoord
  • boomschema met alle familieleden; stamboom
"een stamboom opmaken/maken"

Synoniemen

Hyperoniemen

stamboom
Zelfstandig naamwoord
  • boom van een geslacht, d.i. het geslacht vergeleken bij een boom, waarvan de stam zich telkens meer vertakt
"stamboom van het Huis van Oranje."
stamboom
Zelfstandig naamwoord
  • tekening die een boom voorstelt, en waarin de leden van een geslacht in hun verschillende graden van verwantschap worden vermeld
"Een stamboom van zijn familie opmaken."
stamboom
Zelfstandig naamwoord
  • boom met rechtopgaande stam

Voorbeeldzinnen

  1. Vanavond hebben we plezier gehad met het samen opstellen van onze stamboom.