Betekenis van:
student

student
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die hoger onderwijs volgt
"De universiteit met al haar medewerkers, studenten en onderzoekers vormt een academische gemeenschap."
student (de ~ | meervoud studenten)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die hoger onderwijs volgt
"een student in [de Nederlandse letteren]"
"een student [filosofie]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

student
Zelfstandig naamwoord
  • iem. met aanleg om te studeren

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Zijt ge student?
  2. Toen was ik student.
  3. Deze student is Amerikaans.
  4. Ik ben student.
  5. Ik ben een nieuwe student.
  6. De student streefde naar excellentie.
  7. Hij is een luie student.
  8. Ik ben een nieuwe student.
  9. Ze rekent sneller dan elke andere student.
  10. De boeken van deze student zijn nieuw.
  11. Ik heb al met deze student gesproken.
  12. Ik heb al met deze student gesproken.
  13. We hebben de boeken aan deze student gegeven.
  14. Deze foto herinnert me aan toen ik een student was.
  15. Ik heb de boeken aan deze student gegeven.