Betekenis van:
tank

tank (de ~ | meervoud tanks)
Zelfstandig naamwoord
  • zware pantserwagen
"tanks rollen binnen"

Hyperoniemen

tank (de ~ | meervoud tanks)
Zelfstandig naamwoord
  • reservoir voor brandstof in een voertuig; tank voor brandstof
"een tank leegrijden"
"de tank volgooien"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

tank (de ~ | meervoud tanks)
Zelfstandig naamwoord
  • jerrycan voor brandstof in reserve; draagbaar vat
"een tank benzine/water/campinggas"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

tank (de ~ | meervoud tanks)
Zelfstandig naamwoord
  • opslagplaats voor vloeistoffen
"roestvrijstalen tanks"
"een tank voor olie/melk/bier"

Hyperoniemen

Hyponiemen

tank
Zelfstandig naamwoord
  • een vrij groot afsluitbaar en meestal metalen vat voor de opslag van vloeistoffen
"Er zat geen benzine meer in de tank."
tank
Zelfstandig naamwoord
  • een gepantserd en zwaar bewapend oorlogsvoertuig op rupsbanden
"De invoering van de tank doorbrak de stagnatie van de loopgravenoorlog."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. tank,
  2. tank;
  3. LPG-tank:
  4. Elke tank
  5. Installatie van de tank
  6. Veerveiligheid in de tank
  7. Doorstroombegrenzer op de tank
  8. tank (of cilinder),
  9. Opstelling van de tank
  10. een speciale tank: een andere dan een normale cilindrische tank.
  11. Tank(s) of cilinder(s):
  12. Op de tank gemonteerde appendages
  13. Appendages van de CNG-tank:
  14. Buiten de tank gemonteerde brandstofpomp
  15. Gasdichte behuizing op de tank