Betekenis van:
tennis

tennis (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • balsport met racket op een baan
"tennis spelen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

tennis
Zelfstandig naamwoord
  • balsport

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Kenji speelt tennis.
  2. Tennis spelen is gemakkelijk.
  3. Waar speelt gij tennis?
  4. Hij speelde tennis.
  5. Ik speel goed tennis.
  6. "Speelt zij tennis?" "Ja."
  7. Vindt u tennis leuk?
  8. Hij speelt zeer goed tennis.
  9. Jane speelde geen tennis, nietwaar?
  10. Ze is goed in tennis.
  11. Deze namiddag speel ik tennis.
  12. Tennis is mijn favoriete sport.
  13. Ze speelt elke zondag tennis.
  14. Tennis is mijn favoriete sport.
  15. Nee, maar ik speel tennis.