Betekenis van:
tennissen

tennissen
Zelfstandig naamwoord
  • tennis spelen
"een potje tennissen"
"tegen iemand tennissen"

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Tom kan niet tennissen.
  2. Ik kan tennissen.
  3. Ze is dol op tennissen.
  4. Laat ons vanmiddag gaan tennissen.
  5. Tom kan best goed tennissen.
  6. Enkele meisjes waren aan het tennissen.
  7. Ik ga liever tennissen.