Betekenis van:
toneelstuk

toneelstuk (het ~ | meervoud toneelstukken)
Zelfstandig naamwoord
  • verhaal dat bestemd is om uitgebeeld te worden
"een toneelstuk schrijven"
"een toneelstuk opvoeren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

toneelstuk
Zelfstandig naamwoord
  • een verhaal dat bestemd is om uitgebeeld te worden
"We bezochten het toneelstuk met de hele klas."

Voorbeeldzinnen

  1. Wie neem je mee naar het toneelstuk?
  2. Zij speelde voor het eerst in een toneelstuk.
  3. We hebben gisteren een geweldig toneelstuk gezien.