Betekenis van:
toren

toren (de ~ | meervoud torens)
Zelfstandig naamwoord
  • hoog, boven andere gebouwen uitstekend bouwwerk
"de toren van Babel"
"een stompe/spitse toren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

toren (de ~ | meervoud torens)
Zelfstandig naamwoord
  • stuk in het schaakspel
"bij een rokade worden de koning en een toren verplaatst"

Synoniemen

Hyperoniemen

toren
Zelfstandig naamwoord
  • een smal hoog bouwwerk
toren
Zelfstandig naamwoord
  • een bepaald schaakstuk in de vorm van een toren

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hoe hoog is die toren?
  2. Heb je de Toren van Tokio wel eens gezien?
  3. Eigenlijk wilde ik een jonkvrouw zijn in een toren die bewaakt wordt door zeven draken, en dan zou een prins op een wit paard alle draken hun kop afhakken en mij bevrijden.
  4. Eerst werd de steenkool van de kolenopslagtoren overgebracht naar de laadwagen, die zich onder de toren bevond.
  5. zonnetorensystemen op basis van een oververhitte-stoomcyclus (met meerdere torens of een combinatie van lineaire collectoren en een toren) met een nominale capaciteit van 50 MW;
  6. apparatuur voor de opwekking van primaire energie, voor elektronische bewapening, energieopslag, thermische beheersing, conditionering, schakelingen en brandstofbehandeling; en elektrische verbindingsdelen tussen energiebron, kanon en andere elektrische aandrijffuncties van de toren;