Betekenis van:
wig

wig (de ~ | meervoud wiggen)
Zelfstandig naamwoord
  • aan één eind beitelvormig, met twee schuine vlakken toegespitst stuk hout of metaal waarmee men hout splijt of een voorwerp vastklemt
"een wig tussen [mensen]"
"een wig tussen twee mensen drijven"

Hyperoniemen

Hyponiemen

wig
Zelfstandig naamwoord
  • een metalen of houten voorwerp in de vorm van een driehoekig blok met een scherpe hoek van 5 to 20 graden
"Hoe scherper of spitser de wig is, des te sterker de splijtwerking."

Voorbeeldzinnen

  1. Zo is de beursindex van Warschau (WIG) met 36 % gedaald.
  2. De wig moet zodanig zijn opgesteld, dat het zwaartepunt (c.g.) van de tank de wig in het midden raakt.
  3. balk bevestigd tegen de zijkant van het voor- en het achterwiel en stut als wig tegen de velg geplaatst na de verankering
  4. De wig heeft een hoek α van 90° en de botspunt is afgerond met een straal van maximaal 2,5 mm. De wiglengte L is ten minste gelijk aan de breedte van de tank ten opzichte van zijn beweging tijdens de test.
  5. Een tank die is gevuld met de vloeistof tot een gewicht gelijk aan een vulling van 80 % LPG met een referentiemassa van 0,568 kg/l, wordt, parallel aan de lengteas (X-as in figuur 1) van het voertuig waarvoor hij beoogd is, met een snelheid V van 50 km/h geworpen tegen een massieve wig die horizontaal en loodrecht op de bewegingsrichting van de tank is opgesteld.