Betekenis van:
wil

wil (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • menselijk vermogen om iets te doen
"de wil om te [winnen]"
"iemand je wil opleggen"

Hyperoniemen

wil
Zelfstandig naamwoord
  • de bereidheid of zin om iets te doen
"De wil was er niet om de straat aan te vegen."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik wil deze.
  2. Ik wil skischoenen kopen.
  3. Ik wil weggaan.
  4. Ik wil niet opgeven.
  5. Ik wil leren zwemmen.
  6. Ik wil water.
  7. Ik wil niet scheiden.
  8. Ik wil kopen.
  9. Ik wil het opeten.
  10. Wil je iets drinken?
  11. Doe wat je wil.
  12. Wil je rijk zijn?
  13. Ik wil ze levend.
  14. Ik wil je zoenen.
  15. Ik wil Duits studeren.