Betekenis van:
zonnig

zonnig
Bijvoeglijk naamwoord
  • met veel zon
"een zonnige dag"
"een zonnig karakter/humeur"

Hyperoniemen

zonnig
Bijvoeglijk naamwoord
  • zonovergoten, met zonneschijn
zonnig
Bijvoeglijk naamwoord
  • in aangename stemming

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Het was zonnig en warm.
  2. Het is altijd zonnig in Italië.
  3. Ik hoop ook op zonnig weer in het weekend.