Betekenis van:
blij

blij
Bijvoeglijk naamwoord
  • vrolijk van stemming
"Er waren veel blije mensen te zien bij de inauguratie van president Obama."
blij
Bijvoeglijk naamwoord
  • vreugdevol; verheugend; verheugend; verheugend
"de Blijde Boodschap"

Synoniemen

blij
Bijvoeglijk naamwoord
  • in aangename stemming
"blij zijn met iets"
"ik ben blij voor je!"

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Bob was heel blij.
  2. Hij ziet er blij uit.
  3. Waarom ben je zo blij?
  4. Ik ben blij je te zien.
  5. Ik ben blij je weer te zien.
  6. Blij u te leren kennen, Ken.
  7. Jouw glimlach maakt me altijd blij.
  8. Ik was blij met haar onverwacht bezoek.
  9. Ik ben blij je te zien.
  10. Hij zou blij zijn dat te horen.
  11. Maak je geen zorgen, wees blij!
  12. Mijn tante was blij met mijn succes.
  13. Ik ben erg blij in Georgië.
  14. Ik ben zo blij voor je.
  15. Blij zijn zij die van bloemen houden.