Betekenis van:
zuigeling

zuigeling
Zelfstandig naamwoord
  • een kind dat nog gezoogd wordt
zuigeling (de ~ | meervoud zuigelingen)
Zelfstandig naamwoord
  • pasgeboren kind; baby; jong kind; jong kind dat nog gezoogd wordt

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Elke zuigeling die aan de laboratoriumcriteria voldoet.
  2. een aanvullende lusgordel of ander soort veiligheidstuig voor elke zuigeling;
  3. Elke zuigeling met ten minste een van de volgende zes:
  4. een voor de autoriteit aanvaardbaar veiligheidstuig, voor elke zuigeling;
  5. Elke zuigeling met een epidemiologisch verband door overdracht van mens op mens (verticale overdracht).
  6. persisterende constante IgG T. gondii-titers bij zuigeling (jonger dan 12 maanden).
  7. Elke zuigeling die aan de laboratoriumcriteria voor de bevestiging van gevallen voldoet.
  8. Elke zuigeling jonger dan 2 jaar met ten minste een van de volgende tien:
  9. elke zuigeling die aan de laboratoriumcriteria EN aan ten minste een van de volgende twee voorwaarden voldoet:
  10. Elke zuigeling of kind die aan de klinische criteria en aan ten minste een van de volgende twee voorwaarden voldoet:
  11. Voedingsleer en dieetleer, in het bijzonder met betrekking tot de vrouw, het pasgeboren kind en de zuigeling
  12. Elke zuigeling jonger dan één jaar of doodgeborene die: aan ten minste twee van de onder A) vermelde criteria voldoet; OF
  13. Elke zuigeling of doodgeborene waarvan de moeder tijdens de zwangerschap een door laboratoriumonderzoek bevestigde rubellavirusinfectie had, door overdracht van mens op mens (verticale transmissie).
  14. de niet-treponemale antistoftiter van de zuigeling is ten minste vier keer zo hoog als de antistoftiter van het serum van de moeder.
  15. Bij de standaardmassa’s van volwassenen zijn inbegrepen de handbagage en de massa van een eventuele zuigeling van minder dan twee jaar oud wanneer deze op dezelfde passagiersstoel meereist.