Vertaling van Fähre

Inhoud:

Duits
Nederlands
Fähre [v] (die ~), Prahm [m] (der ~) {zn.}
veerboot
veerpont 
schouw
pontveer
pont
overzetboot
bak  [m]
fahren {ww.}
rijden
gaan 
varen 
karren

ich fahre

ik rijd
» meer vervoegingen van rijden

Ich möchte nicht fahren.
Ik wil niet rijden.
Wir fahren morgen los.
We gaan morgen vertrekken.
fahren {ww.}
varen 

ich fahre

ik vaar
» meer vervoegingen van varen

fahren {ww.}
varen 

ich fahre

ik vaar
» meer vervoegingen van varen

fahren {ww.}
rijden
vervoeren
chaufferen

ich fahre

ik rijd
» meer vervoegingen van rijden

Ich kann Auto fahren, aber Tom nicht.
Ik kan auto rijden, maar Tom niet.
Es ist gefährlich, so schnell zu fahren.
Het is gevaarlijk om zo snel te rijden.


Gerelateerd aan Fähre

Prahm - fahren