Vertaling van Gebiet

Inhoud:

Duits
Nederlands
Gebiet [o] (das ~), Gelände [o] (das ~), Territorium [o] (das ~) {zn.}
territorium
territoir
gebied  [o]
grondgebied 
ban [m]
Amtsbezirk [m] (der ~), Bezirk [m] (der ~), Distrikt [m] (der ~), Gau [m] (der ~), Gebiet [o] (das ~) {zn.}
district [o]
gouw
arrondissement [o]
Bereich [m] (der ~), Gebiet [o] (das ~), Gegend [v] (die ~), Region [m] (der ~) {zn.}
streek
gebied 
landstreek
regio 
gewest
Er kennt die Gegend wie seine Westentasche.
Hij kent de streek op zijn duimpje.
Jedes Mal, wenn er entkam, kehrte er in diese Region zurück
Iedere keer dat hij ontsnapte keerde hij terug naar dit gebied.
anordnen, befehlen, gebieten, verordnen, vorschreiben {ww.}
voorschrijven
verordenen
gelasten 
sommeren
bevelen
befehlen, befehligen, gebieten, kommandieren {ww.}
het bevel voeren
bevelen
commanderen
aanvoeren