Vertaling van ablaufen

Inhoud:

Duits
Nederlands
enden, endigen, aufhören, zu Ende gehen, ein Ende nehmen, ablaufen, auslaufen {ww.}
ophouden
verlopen
uitraken
uitlopen
uitgaan 
eindigen
aflopen 

ich werde ablaufen
du wirst ablaufen
er/sie/es wird ablaufen

ik zal ophouden
jij zult ophouden
hij/zij/het zal ophouden
» meer vervoegingen van ophouden

Könntest du bitte aufhören zu singen?
Kun je alstublieft ophouden met zingen?
Stell dir vor, du bekommst einen Schluckauf und kannst nicht aufhören damit.
Stel u voor dat ge begint te hikken en niet meer kunt ophouden.
ausfließen, herauslaufen, auslaufen, ablaufen, abfließen, überfließen, überlaufen {ww.}
uitstromen
overvloeien

ich werde ablaufen
du wirst ablaufen
er/sie/es wird ablaufen

ik zal overvloeien
jij zult overvloeien
hij/zij/het zal overvloeien
» meer vervoegingen van overvloeien