Vertaling van anstecken

Inhoud:

Duits
Nederlands
anstecken, infizieren {ww.}
verpesten
besmetten 
infecteren 
aansteken 

ich werde anstecken
du wirst anstecken
er/sie/es wird anstecken

ik zal verpesten
jij zult verpesten
hij/zij/het zal verpesten
» meer vervoegingen van verpesten

befestigen, festmachen, anbringen, fixieren, festbinden, anstecken, aufstecken, aufspannen, einspannen, festspannen, verankern {ww.}
aanhechten 

ich werde anstecken
du wirst anstecken
er/sie/es wird anstecken

ik zal aanhechten
jij zult aanhechten
hij/zij/het zal aanhechten
» meer vervoegingen van aanhechten

befestigen, festsetzen, fixieren, festmachen, anbringen, festbinden, anstecken, aufstecken, aufspannen, einspannen, festspannen, verankern, bestimmen, regeln, formulieren, aufstellen, abstecken {ww.}
vaststellen 
vastmaken 
tuigeren
fixeren
bevestigen 
bepalen 

ich werde anstecken
du wirst anstecken
er/sie/es wird anstecken

ik zal vaststellen
jij zult vaststellen
hij/zij/het zal vaststellen
» meer vervoegingen van vaststellen

in Brand stecken, anzünden, anstecken {ww.}
stoken
ontsteken
aansteken 
doen ontbranden
aanmaken 

ich werde anstecken
du wirst anstecken
er/sie/es wird anstecken

ik zal stoken
jij zult stoken
hij/zij/het zal stoken
» meer vervoegingen van stoken