Vertaling van rück-

Inhoud:

Duits
Nederlands
rück-, wieder, wieder-, zurück, zurück-
her-
re-
terug-
weer-
vorrücken, avancieren, befördert werden, aufrücken, vorankommen, Fortschritte machen, sich dem Ende nähern {ww.}
promotie maken
oprukken
in rang opklimmen
overgaan
avanceren
ausgehen, ausrücken, hinausgehen {ww.}
uitgaan 
uittreden
uitstijgen
uitstappen
uitlopen
uitkomen 
Ich kann nicht ausgehen, weil ich vor einer Woche bei einem Unfall verletzt wurde.
Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.
einrücken, stecken {ww.}
instoppen
inschuiven
kräftig ziehen, zerren, schleppen, anholen, treideln, rücken, ausrücken {ww.}
trekken
slepen
antreten, einfallen, einrücken, sich bemächtigen {ww.}
vermeesteren
zich meester maken van
innemen
einrücken, kuppeln {ww.}
koppelen
dringen, rücken, stoßen, treiben {ww.}
stoten
dringen
duwen
douwen