Vertaling van hecho

Inhoud:

Spaans
Nederlands
hecho [m] (el ~), suceso [m] (el ~), evidencia {zn.}
feit  [o]
Este hecho prueba su inocencia.
Dit feit bewijst haar onschuld.
Muéstreme un hecho que apoye su idea.
Toon mij een feit dat uw idee ondersteunt.
acción [v] (la ~), acto [m] (el ~), hecho [m] (el ~) {zn.}
daad  [v]
actie  [v] (de ~)
zet
werking  [v]
gang [m] (de ~)
verrichting [v] (de ~)
handeling [v] (de ~)
Por una vez en mi vida hago una buena acción... y no sirve de nada.
Doe ik ook eens een keer een goede daad... haalt het niks uit.
Siempre me aburren las películas con poca acción.
Ik vind films met weinig actie saai.
acción [v] (la ~), acto [m] (el ~), hecho [m] (el ~) {zn.}
actie 
daad  [v]
verrichting [v]
prestatie  [v]
handeling [v]
hacer {ww.}
doen 
maken 
uitvoeren 
uitrichten
uitbrengen
bedrijven 
aanmaken 

yo he hecho
has hecho
él/ella ha hecho

ik heb gedaan
jij hebt gedaan
hij/zij/het heeft gedaan
» meer vervoegingen van doen

¿Qué debo hacer?
Wat moet ik doen?
¿Qué quiere hacer?
Wat wil je doen?


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Dalo por hecho.

Zo gezegd, zo gedaan.

¿Has hecho los deberes?

Heb je je huiswerk gedaan?

¡Lo has hecho!

Het is je gelukt!

Dalo por hecho.

Zo gezegd, zo gedaan.

¿Qué ha hecho Jean?

Wat heeft Jean gemaakt?

Todo estaba hecho cenizas.

Alles is in de as gelegd.

¿Qué ha hecho hoy?

Wat heeft hij vandaag gedaan?

Lamento haberte hecho llorar.

Het spijt me dat ik je aan het huilen heb gemaakt.

Este hecho prueba su inocencia.

Dit feit bewijst haar onschuld.

Debe de haberlo hecho ayer.

Zij moet het gisteren gedaan hebben.

¿Qué habéis hecho esta semana?

Wat hebt ge gedaan deze week?

¿Sabe lo que has hecho?

Weet hij wat gij gedaan hebt?

¿Esto está hecho en Suiza?

Is dit in Zwitserland gemaakt?

Él se ha hecho rico.

Hij werd rijk.

Él no pudo haber hecho eso.

Dat kan hij niet gedaan hebben.


Gerelateerd aan hecho

suceso - evidencia - acción - acto - hacer