Vertaling van impuesto

Inhoud:

Spaans
Nederlands
impuesto [m] (el ~) {zn.}
recht
belasting  [v]
dictar, imponer {ww.}
dicteren

yo he impuesto
has impuesto
él/ella ha impuesto

ik heb gedicteerd
jij hebt gedicteerd
hij/zij/het heeft gedicteerd
» meer vervoegingen van dicteren

imponer {ww.}
indruk maken op
imponeren

yo he impuesto
has impuesto
él/ella ha impuesto

ik heb geïmponeerd
jij hebt geïmponeerd
hij/zij/het heeft geïmponeerd
» meer vervoegingen van imponeren

imponer, obligar, constreñir {ww.}
opdringen
forceren

yo he impuesto
has impuesto
él/ella ha impuesto

ik heb opgedrongen
jij hebt opgedrongen
hij/zij/het heeft opgedrongen
» meer vervoegingen van opdringen

imponer {ww.}

opmaken

yo he impuesto
has impuesto
él/ella ha impuesto

ik heb opgemaakt
jij hebt opgemaakt
hij/zij/het heeft opgemaakt
» meer vervoegingen van opmaken

imponer {ww.}
veraccijnzen
belasten 
belasting heffen op
aanslaan 

yo he impuesto
has impuesto
él/ella ha impuesto

ik heb veraccijnsd
jij hebt veraccijnsd
hij/zij/het heeft veraccijnsd
» meer vervoegingen van veraccijnzen



Gerelateerd aan impuesto

dictar - imponer - obligar - constreñir