Vertaling van negocio

Inhoud:

Spaans
Nederlands
negocio [m] (el ~) {zn.}
bedrijf  [o]
onderneming  [v]
Él heredó el negocio de su padre.
Hij heeft het bedrijf van zijn vader geërfd.
comercio [m] (el ~), negocio [m] (el ~) {zn.}
zaak 
transactie
negotie
handel 
nering [v]
koopmanschap [o]
asunto [m] (el ~), cosa [v] (la ~), negocio [m] (el ~) {zn.}
ding  [o]
zaak 
affaire  [v]
aangelegenheid  [v]
Solo tienes que prometerme una cosa.
Je moet me alleen één ding beloven.
¡Ahora sólo hay una cosa que podamos hacer!
Er is slechts één ding dat we kunnen doen nu!


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

El negocio vende verduras.

De winkel verkoopt groenten.

Él heredó el negocio de su padre.

Hij heeft het bedrijf van zijn vader geërfd.

En el negocio donde compro las verduras, también se pueden comprar flores.

Op de markt waar ik de groenten heb gekocht kan je ook bloemen kopen.


Gerelateerd aan negocio

comercio - asunto - cosa