Vertaling van toca

Inhoud:

Spaans
Nederlands
cofia [v] (la ~), toca, moño [m] (el ~) {zn.}
kornet 
muts  [v]
kap
tocar {ww.}
aanzitten
aanroeren

él/ella toca

hij/zij/het zit aan
» meer vervoegingen van aanzitten

tocar {ww.}
slaan
overgaan
kleppen
klinken
gaan 

él/ella toca

hij/zij/het slaat
» meer vervoegingen van slaan

tocar, estar en contacto {ww.}
toucheren
beroeren
raken 
aanraken 
aankomen 

él/ella toca

hij/zij/het toucheert
» meer vervoegingen van toucheren

jugar, tocar {ww.}
spelen 
voorspelen
uitvoeren 

él/ella toca

hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen

Puedo tocar Chopin.
Ik kan Chopin spelen.
Sabe tocar la flauta.
Hij kan fluit spelen.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿A quién le toca?

Wie is aan de beurt?

Te toca cantar.

Het is jouw beurt om te zingen.

Él toca bien la guitarra.

Hij speelt goed gitaar.

Mi mamá toca bien piano.

Mijn moeder kan goed piano spelen.

Toca el piano mejor que yo.

Hij kan beter pianospelen dan ik.

Ella toca el piano muy bien.

Zij speelt zeer goed piano.

Ella toca el piano todos los días.

Ze speelt elke dag piano.

Mi hermana mayor toca bien la guitarra.

Mijn oudere zus speelt goed gitaar.

Le toca a Mary lavar los trastes.

Het is Mary's beurt om de afwas te doen.


Gerelateerd aan toca

cofia - moño - tocar - estar en contacto - jugar