Vertaling van uno

Inhoud:

Spaans
Nederlands
se, uno {onb. vnw.}
men
we
je
ze
un, una, uno {telw.}
een 
één
juntar, unir {ww.}
verenigen
bijeenbrengen 
samenbrengen
aaneenvoegen

yo uno

ik verenig
» meer vervoegingen van verenigen

reunir, unir {ww.}
verenigen

yo uno

ik verenig
» meer vervoegingen van verenigen



Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Uno para todos y todos para uno.

Eén voor allen, allen voor één.

Usando Tatoeba uno aprende lenguas.

Door Tatoeba te gebruiken leert men talen.

Uno siempre puede encontrar tiempo.

Men kan altijd wel tijd vinden.

Voy a comprar uno nuevo.

Ik zal een nieuwe kopen.

Ni uno ni lo otro.

Noch het ene, noch het andere.

Elige uno de estos premios.

Kies één van deze prijzen.

Cada uno con su pasión.

Ieder zijn eigen passie.

Usted puede hacerse uno propio.

U kunt uw eigen maken.

Ya nos conocemos el uno al otro.

We kennen elkaar al.

¿Puedes comprar uno para mí también?

Kan je er ook één voor mij kopen?

No somos el uno para el otro.

Wij zijn niet gemaakt voor elkaar.

Es uno de mis mejores amigos.

Hij is een van mijn beste vrienden.

Si necesitas un bolígrafo, te dejaré uno.

Als je een pen nodig hebt, zal ik je er een uitlenen.

Uno, tres y cinco son números impares.

Eén, drie en vijf zijn oneven getallen.

Yamamoto es uno de mis amigos.

Yamamoto is een van mijn vrienden.


Gerelateerd aan uno

se - un - una - juntar - unir - reunir