Vertaling van accepter

Inhoud:

Frans
Nederlands
accepter, accueillir, admettre, agréer, recevoir, recueillir, adopter, prendre, revêtir, comporter, souffrir, assumer {ww.}
ontvangen 
aannemen 
accepteren 
Je viens de recevoir votre lettre.
Ik heb zojuist uw brief ontvangen.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Je ne peux pas accepter cette théorie.

Ik kan deze theorie niet aanvaarden.

Tom apprit à accepter l'amour que ses beaux-parents lui offraient.

Tom leerde de liefde die zijn stiefouders hem schonken te aanvaarden.


Gerelateerd aan accepter

accueillir - admettre - agréer - recevoir - recueillir - adopter - prendre - revêtir - comporter - souffrir - assumer