Vertaling van branche
						Inhoud:
						
Frans
Nederlands
allumer, tourner, ouvrir, mettre le contact, tourner l'interrupteur, donner, mettre en circuit, mettre en marche, brancher {ww.}
je branche
il/elle branche
ik schakel in
hij/zij/het schakelt in
			 					» meer vervoegingen van inschakelen