Vertaling van zijn

Inhoud:

Nederlands
Deens
zijn, z'n, zijne {bez. vnw.}
hans
zijn, 'r, d'r, z'n, haar, zijne, hare {bez. vnw.}
dens
dets
wezen, zijn {ww.}
være
Wil je rijk zijn?
Vil du være rig?
Te zijn of niet te zijn, dat is de kwestie.
At være eller ikke at være, det er spørgsmålet.
bestaan [o], zijn, existentie {zn.}
eksistens
haar, hun, zijn, heur, z'n, 'r, d'r {bez. vnw.}
sin
sit


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Deens

Zijn schoenen zijn bruin.

Hans sko er brune.

Programmeertalen zijn zijn hobby.

Programmeringssprog er hans hobby.

Zijn beide grootvaders zijn dood.

Begge hans bedstefædre er døde.

Zijn mening is waardeloos.

Hans mening er værdiløs.

Computers zijn ingewikkelde machines.

Computere er komplicerede maskiner.

We zijn mannen.

Vi er mænd.

Zij zijn zangeressen.

De er sangere.

Wij zijn Arabieren.

Vi er arabere.

Mijn ogen zijn blauw.

Mine øjne er blå.

Wij zijn het volk.

Vi er folket.

Wij zijn mensen.

Vi er mennesker.

Zijn dranken gratis?

Er drikke gratis?

Deze appelsienen zijn verrot.

Disse appelsiner er rådnet.

Zij zijn onafscheidelijk.

De er uadskillelige.

Bierflesjes zijn van glas.

Ølflasker er lavet af glas.


Gerelateerd aan zijn

z'n - zijne - 'r - d'r - haar - hare - wezen - bestaan - existentie - hun - heur