Vertaling van wezen

Inhoud:

Nederlands
Deens
wezen, zijn {ww.}
være
Wil je rijk zijn?
Vil du være rig?
Te zijn of niet te zijn, dat is de kwestie.
At være eller ikke at være, det er spørgsmålet.
aard [m], geaardheid [v], natuur [v], karakter [o], wezen [o] {zn.}
natur
aanduiden, aangeven, aanwijzen, uitduiden, wijzen {ww.}
angive
laten zien, tentoonspreiden, tonen, vertonen, wijzen, uitwijzen {ww.}
vise
Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
Kan du vise mig vejen til havnen?