Vertaling van weten

Inhoud:

Nederlands
Duits
weten {ww.}
wissen

wij weten
jullie weten
zij weten

wir wissen
ihr wißt
sie wissen
» meer vervoegingen van wissen

Niemand kan alles weten.
Niemand kann alles wissen.
Weten ze over ons?
Wissen sie von uns?
kennis [v], kunde, medeweten, verstand, weten {zn.}
Wissen [o] (das ~)
Wissenschaft [v] (die ~)
Kenntnis [v] (die ~)
Kennis is macht.
Wissen ist Stärke.
Je zou beter moeten weten.
Du hättest es besser wissen müssen.
aanrekenen, toedichten, toeschrijven, toerekenen, wijten {ww.}
zur Last legen
zuschreiben
imputieren

wij weten
jullie weten
zij weten

wir schrieben zu
ihr schriebt zu
sie schrieben zu
» meer vervoegingen van zuschreiben



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Niemand kan alles weten.

Niemand kann alles wissen.

Weten ze over ons?

Wissen sie von uns?

Je zou beter moeten weten.

Du hättest es besser wissen müssen.

Ze wil weten wie de bloemen stuurde.

Sie ist neugierig, wer ihr wohl die Blumen schickte.

Weten jullie van wie deze auto is?

Weißt du, wessen Wagen das hier ist?

We zullen weldra de waarheid weten.

Bald werden wir die Wahrheit wissen.

Dit is wat we willen weten.

Das ist es, was wir wissen wollen.

Je had het me eerder moeten laten weten.

Du hättest es mir früher sagen müssen.

Ze weten hoe zij een atoombom kunnen maken

Sie wissen, wie man eine Atombombe baut.

Eens zult ge de waarheid te weten komen.

Eines Tages werden Sie die Wahrheit kennen.

Ze zullen nooit weten dat we hier zijn.

Sie werden nie davon erfahren, dass wir hier sind.

Jij moet weten of je het koopt of niet.

Du musst wissen, ob du es kaufst oder nicht.

Laat het me weten als je vragen hebt.

Bitte lassen Sie mich wissen, wenn Sie irgendwelche Fragen haben.

Soms weten critici niet wat ze aan het bekritiseren zijn.

Manchmal wissen Kritiker nicht, was sie kritisieren.

Hij ontkende er iets van af te weten.

Er stritt ab, dass er irgendetwas drüber wisse.


Gerelateerd aan weten

kennis - kunde - medeweten - verstand - aanrekenen - toedichten - toeschrijven - toerekenen - wijten