Vertaling van gemeen

Inhoud:

Nederlands
Engels
gemeen, onguur, ploertig, rottig, vuig {bn.}
nasty 
foul
gross
lousy
low 
lowlife
sleazy 
gemeen, infaam, laag, laaghartig, schunnig, vuig {bn.}
abject 
base 
low 
vile 
depraved
ignoble
lowlife
mean 
sordid 
gemeen, immoreel, onzedelijk, zedeloos, zedenkwetsend {bn.}
nasty 
immoral 
gemeen, slecht, naar {bn.}
base
mean
meanspirited
gepeupel [o] (het ~), canaille [o] (het ~), crapuul [o] (het ~), gemeen [o] (het ~), goegemeente [v] (de ~), grauw [o] (het ~), janhagel, plebs [o] (het ~), publiek [o] (het ~), racaille, rapaille [o] (het ~), voetvolk [o] (het ~) {zn.}
folk
folks
common people
gemeenschappelijk, collectief, communaal, gezamenlijk, gemeen, communautair {bn.}
common
alles, geheel [o] (het ~), totaliteit [v] (de ~), algemeen [o] (het ~), gemeen [o] (het ~) {zn.}
whole
Het geheel is meer dan de som der delen.
The whole is greater than the sum of the parts.
publiek, openbaar, gemeen {bn.}
public


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Is jouw hond gemeen?

Does your dog bite?

Ze is gemeen.

She's cruel.

Ze heeft niks gemeen met hem.

She has nothing in common with him.

Zijn broer deed gemeen tegen me.

His brother was nasty to me.

Ik weet zeker dat we veel gemeen hebben.

I am sure we have a lot in common.

Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.

A fox is not caught twice in the same snare.

Ik geef het op. Wat hebben een Ierse priester en een Congoleese medicijnman gemeen?

I give up. What do an Irish priest and Congolese witch doctor have in common?

Dit is wat wiskundigen en Fransen gemeen hebben: wat je hen ook probeert uit te leggen, ze vertalen het op hun eigen manier en verdraaien het in iets wat helemaal anders is.

Mathematicians have this in common with the French: whatever you're trying to say to them, they take it and translate it in their own way and turn it around into something completely different.


Gerelateerd aan gemeen

onguur - ploertig - rottig - vuig - infaam - laag - laaghartig - schunnig - immoreel - onzedelijk - zedeloos - zedenkwetsend - slecht - naar - gepeupelvolk - iets - deel